De kredietcrisis heeft een enorm gat geslagen in de pensioenopbouw van werknemers. De aantasting van de koopkracht van werkgeverspensioenen kan een gemiddelde werknemer om en nabij een vijfde van zijn aanvullende pensioen kosten. Gedurende de pensioenleeftijd gaat het om gederfde bedragen die dik boven de 100 duizend euro uitkomen.
Gelukkig, pensioenfondsen hoeven de komende jaren niet meer te ‘korten’. Met die geruststellende boodschap kwam toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB) afgelopen week naar buiten, na beoordeling van herstelplannen van pensioenfondsen die financieel in de problemen zijn gekomen.
Maar zo heel veel redenen om opgelucht adem te halen zijn er niet. In de toelichting op de perspectieven voor 155 kwakkelende pensioenfondsen gaf DNB aan dat twee derde van deze groep pas in 2018 de pensioenen weer kan laten meegroeien met de lonen en inflatie. In pensioenjargon wordt dat ‘indexeren’ genoemd.
Met die indexatie, ofwel het waardevast houden van pensioenen, is de afgelopen jaren het nodige misgegaan. Sinds 2008 zijn pensioenfondsen van werkgevers – die zorgen voor een aanvulling bovenop de AOW-uitkering – in grote financiële problemen gekomen. Gevolg is dat veel fondsen de pensioenopbouw niet konden laten meestijgen met de ontwikkeling van de inflatie. De koopkracht van huidige en toekomstige pensioenen is hierdoor afgenomen.
Aantasting waardevast pensioen: 15 jaar malaise
Maar hoe serieus is dat probleem? Pensioenspecialist Dennis van Ek van adviesbureau Mercer komt op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en De Nederlandsche Bank (DNB) tot de volgende schatting.
Om te beginnen is er het koopkrachtverlies dat sinds 2008 is ontstaan door achterblijvende indexatie en regelrechte kortingen. In totaal bedraagt dit in de periode sinds 2008 tot en met 2015 voor aanvullende pensioenen gemiddeld zo'n 12 procent.
Maar dat is helaas niet alles. "In de periode tot en met 2023 kan verwacht worden dat er gemiddeld nog een koopkrachtverlies op de aanvullende pensioenen ontstaat van 10 procent”, aldus Van Ek. Dat zit zo: tot 2018 zijn er sowieso veel fondsen die de pensioenen niet mogen laten meegroeien met de inflatie. Als de financiële buffers herstellen, mag dat in de jaren daarna deels wel. Maar veel fondsen zullen vanaf 2018 waarschijnlijk nog zes jaar nodig hebben om weer volledig te kunnen compenseren voor de inflatie.
"Het totale koopkrachtverlies op aanvullende pensioenen over de 15-jarige periode van 2008 tot en met 2023 bedraagt daarom naar verwachting zo'n 22 procent, een combinatie van 12 procent opgelopen koopkrachtverlies en 10 procent nog te verwachten koopkrachtverlies", aldus pensioenspecialist Van Ek van Mercer.
Het gaat hier om een gemiddelde, dus afhankelijk van het pensioenfonds waar een werknemer bij aangesloten is kan dat lager, maar in sommige gevallen ook hoger uitvallen.
Koopkrachtverlies pensioen treft veel werknemers
Veel pensioenregelingen gaat uit van een pensioenopbouw die gebaseerd is op het gemiddelde loon. Dit geldt voor ruim vijf miljoen deelnemers van pensioenfondsen, ofwel 89 procent van het totaal, blijkt uit cijfers van De Nederlandsche Bank.
Het streven kan dan bijvoorbeeld zijn om samen met de AOW-uitkering een waardevast pensioen op te bouwen dat goed is voor 70 procent van het gemiddelde loon. Maar dit is geen keiharde belofte van pensioenfondsen. Sterker nog: het hierboven geschetste koopkrachtverlies heeft in veel gevallen een groot gat geslagen tussen streefcijfers van pensioenfondsen en de realiteit.
Om een idee te geven wat dit door een doorsnee werknemer uitmaakt, werkte pensioenexpert Theo Gommer van Akkermans & Partners enkele voorbeeldberekeningen uit voor Z24.
Een vijfde minder pensioen
Neem bijvoorbeeld een werknemer die op z'n 25ste is gestart met een bruto salaris van 30 duizend euro. Dat groeit gemiddeld met 2 procent per jaar. Deze persoon is anno 2015 46 en verdient ongeveer 45.900 euro. Als de werknemer 67 is, bedraagt het eindsalaris 69 duizend euro.
Stel nu dat het pensioenfonds normaal gesproken een indexatie van 1,5 procent per jaar toepast om de opgebouwde rechten waardevast te houden. Dan zou het volledige pensioen moeten uitkomen op een combinatie van 31.900 euro aanvullend pensioen plus de AOW-uitkering van ongeveer 9.500 euro. Ofwel: 41.400 duizend euro per jaar.
Blijft de indexatie in de periode tussen 2008 tot en met 2023 achterwege (opgeteld verlies 22,5 procent), dan stokt de opbouw van het aanvullende pensioen op 23.250 euro. Plus de AOW komt dat neer op totaal 32.750 euro bruto inkomen.
"Het verschil van 8.650 euro op het geplande pensioen van 41.400 duizend euro komt neer op een verlies van ruim een vijfde", zo schetst pensioenexpert Gommer van Akkermans & Partners.
Hoger inkomen: verlies boven 10 duizend euro per jaar
Een tweede voorbeeld van Gommer levert een vergelijkbaar beeld op: een werknemer die op z'n 25ste met een wat hoger salaris van 45 duizend euro is gestart en op z'n 67st eindigt op 103 duizend euro.
Op basis van dezelfde aannames als het eerste voorbeeld zou deze persoon normaal gesproken moeten uitkomen op een aanvullend pensioen van 52.250 euro. Inclusief AOW-uitkering wordt dat in totaal 61.750 euro per jaar.
Bij 15 jaar niet-indexeren komt het aanvullend pensioen uit op 39.750 euro en het totale pensioen op 49.250 euro. Het verschil met het geplande pensioen (inclusief AOW) is hier 12.500 euro per jaar, wat ook neer komt op een derving van ongeveer een vijfde.
Meer dan een ton minder tijdens oude dag
Het gaat hier dus om forse klappen, helemaal als je bedenkt dat volgens het CBS mannen die nu 46 zijn naar verwachting gemiddeld 81,5 worden en vrouwen bijna 85.
Ga je uit van gemiddeld 15 jaar pensioen vanaf de 67 jarige leeftijd, dan komt een bruto derving van 8,5 duizend euro per jaar neer op in totaal 128 duizend euro minder pensioeninkomen; bij 12,5 duizend euro per jaar minder pensioen loopt de schade op tot ruim 187 duizend euro.
De grote economische crisis mag zo langzamerhand voorbij zijn, veel werknemers zullen noodgedwongen serieus aan de slag moeten met de reparatie van hun pensioen.